Aagje Deken en Betje Wolff, twee zulke verschillende vrouwen, Aagje bedachtzaam en ingetogen, Betje levenslustig,
ze vinden elkaar in hun kritische blik op de wereld en de kerk,
en blijken blijken een gouden schrijversduo.
Aagje en Betje groeien uit tot de meest bekende vrouwelijke schrijvers van de 18e eeuw.
Ondanks hun uiteenlopende karakters zijn beide vrouwen eendrachtig in hun maatschappijkritische houding.
Deze begaafde schrijfsters sporen vrouwen aan zelfstandig te zijn en vooral zelfstandig te denken.
Maar wat doen deze vrouwen op een website over het zuiden van de Bourgogne?
Geïnspireerd door Een vrije geest, een in oktober 2024 uitgekomen boek
van Marita Mathijsen over het leven van Betje Wolff,
dook ik in de geschiedenis van Aagje en Betje.
Vlucht naar Frankrijk
Uit onvrede met de politieke situatie in hun vaderland verhuizen Wolff en Deken, zoals veel patriotten, in 1788 naar Frankrijk.
Ze vestigen zich in Trévoux, destijds nog deel van de Bourgogne.
Halverwege dit blog lees je uitgebreid over hun periode in Trévoux.
Gefascineerd door het Bourgondische landschap publiceren Betje en Aagje in 1789 Wandelingen door Bourgogne.
"Natuur sloot met den mensch een vriendelijk verbond".
Betje Wolff en Aagje Deken
Betje Wolff
Het is het jaar 1738 als in het ‘Huis met den Zonnewijzer’ in Vlissingen in het gezin Bekker een meisje wordt geboren, haar ouders noemen haar Betje. Zij is de jongste dochter in dit koopmansgezin.
Wanneer ze zeventien jaar is en ernstig verliefd op de jonge officier Matthijs Gargon, een niet geaccepteerde relatie, gaat ze er met hem vandoor. Maandenlang houdt het tweetal zich verborgen. Na terugkomst in Vlissingen worden beiden door de kerkenraad van de gereformeerde kerk onder censuur gesteld, wat onder andere betekent dat ze niet mee mogen doen met het avondmaal. In mei 1756 worden zowel Betje als Matthijs weer ‘in genade aangenomen’.
Het zal de kritische kijk van Betje op de kerk versterkt hebben.
Op 18 november 1759 trouwt Betje met de dertig jaar oudere dominee Adriaan Wolff. Deze Adriaan is een weduwnaar met een dochter, die het ouderlijk huis verlaat als Adriaan met Betje trouwt.
Verondersteld wordt dat het huwelijk van Betje met de 52-jarige dominee een reactie is op haar eerdere liefdesverdriet over de officier.
Adriaan en Betje wonen in de pastorie van de Nederlands-hervormde gemeente in Middenbeemster, waar sinds 1950 het Museum Betje Wolff gevestigd is.) Het echtpaar Wolff-Bekker blijft kinderloos.

Betje maakt op de zolder van de pastorie een eigen werkkamer die ze Kipperust noemt en gaat hier aan het schrijven.
Ze schrijft gedichten en artikelen en doet vertaalwerk.
In 1763 debuteert ze met haar bundel Bespiegelingen over het genoegen.
Ze publiceert in de jaren van haar huwelijk enkele dichtbundels.
Ook gaat ze de strijd aan met het zware orthodoxe protestantse geloof, dit geeft haar bekendheid, maar maakt haar uiteraard niet overal geliefd. Zo schrijft ze in 1772 het kritische gedicht De onveranderlyke Santhorstsche geloofsbelydenis waarin ze een vrije opvatting van het geloof verdedigt. Een feministe avant garde.
links: portret van Betje Wolff, vermoedelijk uit 1766
Aagje Deken
Drie jaar na de geboorte van Betje, wordt in Nes aan de Amstel Agatha Pieters Deken geboren, met de roepnaam Aagje.
Aagje is nog maar vier jaar als haar beide ouders overlijden. Er is geen familie die voor haar kan zorgen en ze komt terecht in het Collegiantenweeshuis ‘De Oranje Appel’ in Amsterdam. Aagje blijft hier wonen tot 1767, ze is dan inmiddels 25 jaar.
In het weeshuis heeft ze het, ondanks het verlies van haar ouders, goed naar haar zin. Later schrijft ze hierover in haar boek Geschrift eener bejaarde vrouw: “De meisjes hebben het daer voor hunnen stand in de waereld al te wel: men leert haer daer denken!”. Dat laatste is heel belangrijk geweest voor Aagje en vindt je terug in al haar boeken.
Na het verlaten van het weeshuis heeft Aagje verschillende dienstbetrekkingen. Later begint ze een koffie- en theehandeltje. In 1769 wordt Aagje lid van de Doopsgezinde Gemeente in Amsterdam.
Op 29-jarige leeftijd gaat Aagje als ziekenverzorgster bij haar zieke vriendin Maria Bosch inwonen. Samen schrijven ze Stichtelijke gedichten. Als Maria in 1773 overlijdt, is de dichtbundel nog niet gepubliceerd, deze verschijnt twee jaar na haar overlijden.
Briefwisseling
In 1776 begint een briefwisseling tussen Aagje en Betje. In oktober van dit jaar ontmoetten zij elkaar voor het eerst in levende lijve. Wanneer dominee Adriaan Wolff een jaar later sterft, vertrekt Betje uit De Beemster en gaat met Aagje samenwonen in een huurhuis in De Rijp.
Er blijkt een enorme chemie tussen deze zo verschillende vrouwen, zowel persoonlijk als op het gebied van schrijven.
De jonge dichter Jacobus Bellamy verwoordde het als volgt: “Bekker is de azijn; Deken de olie, dat maakt samen een goede saus.”
Lommerlust
In 1781 erft Aagje ruim 13.000 gulden, hiermee koopt ze een jaar later het mooie landhuis Lommerlust aan de Peperstraat in Beverwijk.
Betje Wolff is erg aan Lommerlust gehecht, O Lommerlust, mijn alles, schrijft ze in een van haar gedichten.
Aagje en Betje gebruiken de tuin van Lommerlust om zich in alle rust aan het schrijven te wijden, Aagje heeft een koepeltje en Betje haar werkruimte in een rieten huisje. Iets dat past in de in die tijd in opkomst zijnde stijl van de Engelse tuinen. Betje en Aagje zijn zo tegengesteld van karakter, maar herkennen elkaar in hun denken en schrijven. Hun romans gaan over vaderlandsliefde, opvoeding en kritiek op dogmatische vormen van religie. Beide vrouwen wonen in Beverwijk tot aan hun vertrek naar Frankrijk in 1788.

Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782)
Op hun geliefde Lommerlust schrijven zij gezamenlijk hun eerste grote en misschien wel bekendste roman: Historie van mejuffrouw Sara.
De jonge vrouw Sara gaat op zoek naar liefde en geluk en verkent de grenzen van haar vrijheid. Het is een pleidooi voor de ontwikkeling van vrouwen die hen aanspoort zelfstandig te denken, wat voor die tijd zeer vooruitstrevend was, revolutionair zelfs.
Met het devies: “trouw niet voor het geld, maar om de liefde.”
Maatschappijkritische boeken geschreven door vrouwen kwamen in deze tijd nauwelijks voor. Historie van mejuffrouw Sara wordt beschouwd als de eerste Nederlandse briefroman, een boek dat een groot succes wordt. Deze roman wordt vertaald naar het Frans en het Duits, wat voor die tijd nog vrij ongebruikelijk is.
Betje en Aagje worden zo beroemd door deze briefroman, dat er steeds onbekenden bij Lommerlust staan, die de vrouwen aan het werk willen zien, hetgeen veel onrust bij beiden veroorzaakt.
Na het succes van Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart volgt de achtdelige Historie van den heer Willem Leevend.
Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart
is opgenomen in de Canon van Nederland.
Dit zegt veel over het belang van dit meesterwerk.
In 1787 is dit werk in het Frans vertaald.

Vlucht naar Frankrijk
Uit onvrede met de politieke situatie en beducht voor de toenemende intolerantie in het land, verhuizen Wolff en Deken, zoals veel patriotten, in 1788 naar Frankrijk. Met hen reist ook Caroline Victoire Ravanel mee, een gezelschapsdame voor wie ze al langere tijd zorgen.
Ze vestigen zich niet in Noord-Frankrijk of Parijs zoals de meeste patriottische vluchtelingen, maar ze hebben Trévoux in de Bourgogne als reisdoel, naar de broer van Caroline Ravenel, die in deze kleine stad woont.
Een lange reis
Voor Wolff en Deken is reizen niet ongebruikelijk, ze hebben al vaker samen gereisd, zonder dat er een begeleider bij is. Maar beide vrouwen hebben de Republiek der Verenigde Provinciën nog nooit eerder verlaten, het wordt hun eerste buitenlandse reis.
Het is in die tijd een lange reis naar Trévoux, een kleine stad ten noordoosten van Lyon, aan de linkeroever van de Saône. Marita Mathijsen rekent in haar boek voor dat de reis ongeveer veertig dagen geduurd moet hebben (Een vrije geest; blz. 304). Maar het moet een prachtige route zijn geweest die ze aflegden.
De auteur P.J. Buijnsters heeft in zijn biografie van 1984 over beide dames deze reis in kaart gebracht. Hij beschrijft het als volgt:
“Hun reiskoets voerde hen via Amsterdam, Utrecht, Breda, Antwerpen, Brussel, Mons, Maubeuge, Avennes, Guise, Laon, Reims, Châlons-sur-Marne, Vitry, Châlon-sur-Saône, Langres, Dijon, Tournus en Mâcon tot de eindbestemming: Trévoux.”
Buijnsters baseert zich op de reisroute die Betje heeft opgetekend in een exemplaar van de Almanac généaloqique pour l’Année 1788.




Trévoux
Wolff en Deken vestigen zich in Trévoux, waarschijnlijk met de bedoeling in Trévoux te blijven, want in 1789 laten ze Lommerlust, hun bibliotheek en prentenverzameling veilen.
De eerste twee moeilijkheden die Betje en Aagje in hun nieuwe vaderland op stuiten zijn de taal en de godsdienst. Als rechtgeaarde protestanten ontmoeten zij hier katholieken, die ze echter als medechristenen beschouwen, wat voor die tijd niet erg gebruikelijk is.
Aagje en Betje hebben negen gelukkige jaren in Frankrijk. Ze zijn lyrisch over deze kleine schilderachtige stad aan de Saône en leiden hier een rustig en tevreden bestaan. Zij raden het echtpaar Nissen, waarvan de man hun zaakwaarnemer is, aan om hun voorbeeld te volgen en ook naar deze streek te emigreren.
Aangezien Aagje en Betje in hun Franse jaren zijn blijven schrijven en publiceren, wordt aangenomen dat er een regelmatige briefwisseling tussen Trévoux en hun uitgever in Den Haag hebben plaatsgevonden. Helaas is er slechts één brief bewaard gebleven, dus veel informatie over deze tijd hebben we niet. Betje schrijft deze brief op 3 juli 1789 aan de familie Nissen in Amsterdam
“Ach wat land is dat, bosschen, bergen, valeyen, wyn, vruchten” (...); “Aagt zegt dikwijks, Wolffje, wy hebben hier meer vreugd in een week dan ik al myn leven had”.
Betje Wolff, 1789
Een gelukkig leven in Trévoux
De vrouwen sluiten in Trévoux veel vriendschappen en nemen volop deel aan het sociale leven van de stad en omgeving. Ze onderhouden vriendschappelijke betrekkingen met mensen uit hogere sociale klassen, zoals het echtpaar Michallet, waarvan de man ‘commissaire feudiste’, (rentmeester) is. En met officier Brunet met wie Aagje aan het dansen is geweest. Het is aannemelijk dat de schrijfsters het nabij gelegen Bourg-en Bresse, in die tijd al een cultureel centrum, kennen en bezocht hebben.
De beide vrouwen zijn in Trévoux onder de indruk van de vrolijke levensstijl van de bevolking.
De meest hechte vriendschap ontstaat met Camille en Claudine Renauld, een steenrijk echtpaar uit de adelstand. In 1793 wordt Camille gevangengezet in de grote toren van Trévoux. De inmiddels uitgebroken Revolutie is gericht tegen de kerk, het koningshuis en de adelstand. Camille wordt gevangengezet is de achthoekige toren van een château, dat verder al grotendeels verwoest was. De toren zelf was in de tijd van de godsdienstoorlog al door de protestanten gehalveerd in hoogte.
De gevangenschap van Camille maakt de vriendschap met Claudine nog hechter. Betje en Claudine zijn samen vaak te vinden bij de gevangenistoren in de hoop een glimp van Camille op te kunnen vangen.
"Eergisteren waaren wy in de comedie en om dat ons het wagten verveelde dansten wy alle contradansen in de zaal tot dat de gordyn wierd opgehaalt"
Betje Wolff


In Trévoux moeten de schrijfsters zich de Franse taal eigen maken, iets dat Betje beter afgaat dan Aagje, die wel een Franse roman kan lezen, maar het moeilijk vind een inhoudelijke conversatie te voeren.
Daarnaast moeten deze door en door protestantse vrouwen zich aanpassen aan een katholieke omgeving. Ook dat zal ze moeite hebben gekost. Desalniettemin leven ze als ‘godinnen in Frankrijk’.
‘Wij leven allen gezond, geacht, bemind en vrolijk, gaan ’s morgens ontbijten bij onze vrienden, dan de heerlijkste wandelingen doen, dan schrijven, dan eten, dan wat rusten, dan weer goûteren, dan op het een of andere buitengoed dansen, of naar de comedie.’
Château Corcelles
Het is onbekend waar Aagje en Betje na aankomst in Trévoux zijn gaan wonen, mogelijk bij de broer van Caroline Ravanel, al is niet bekend waar dit huis gestaan heeft.
Aagje en Betje gaan op zoek naar een eigen onderkomen, dat ze vinden in château Corcelles, in het kleine plaatsje Corcelles, enkele kilometers ten noorden van Trévoux. Het is een domein van 12 hectares, met een kapel waar de plaatselijke vicarus geregeld de katholieke mis opdraagt.
Ook Caroline Ravanel is op Corcelles gaan wonen.
Het is een paradijselijk oord, met zicht op de traag stromende Saône en aan de overkant van de rivier de bergen van de Mont d’Or in de Beaujolais.
Trévoux in de Bourgogne?
Tot 1762 toe is Trévoux de hoofdstad van het Prinsdom Dombes (Principauté de Dombes), een zelfstandig vorstendom met eigen parlement, gerechtshof, rekenkamer, kapittel en zelfs een eigen munt.
Op 30 augustus 1762 wordt Dombes afgestaan aan Lodewijk XV, koning van Frankrijk en wordt het soevereine vorstendom toegevoegd aan het koninkrijk Frankrijk, hiermee verliest het tevens zijn fiscale voordelen en bijzonderheden.
In 1771 wordt het Parlement toegevoegd aan Bourgondië. Sinds 1781is Trévoux samengevoegd met Bresse in het departement Ain.
Wandelingen door Bourgogne
En dan komen we aan bij de aanleiding voor dit blog, Aagje en Betje zijn zo lyrisch over de omgeving waar ze nu wonen, dat zij in 1789 een soort loflied op de Bourgogne publiceren, het vierdelige Wandelingen door Bourgogne.
Deze dichtbundel schrijven ze een jaar eerder en gaat over hun ervaringen in Frankrijk, vol idolate beschrijvingen van het landschap, de wijngaarden, de herderinnetjes en de herders en de hardwerkende nonnen. Daarnaast staat er veel in beschreven over hun ontmoetingen als protestanten met katholieke gelovigen. Betje en Aagje krijgen meer en meer respect voor het katholieke geloof en vinden het medemenselijker dan het hun bekende protestantse geloof.
In 2013 verschijnt er voor het eerst een herdruk van dit boek, voorzien van een moderne spelling.

In de bres voor het klimaat
Ontevreden zijn Aagje en Betje over de import van buitenlandse gewassen die de adelstand het land binnenbrengt, Aagje en Betje zijn van mening dat deze gewassen ten koste van de prachtig bloeiende inheemse gewassen gaan. En nog steeds actueel onderwerp.
Slavernij
Vol respect lees Betje Wolff het bevlogen schrijven van de Zwitserse predikant Benjamin Frossard, een in Lyon wonende schrijver die zich fel kant tegen de slavernij. In zijn La Cause des esclaves nègres et des habitans de la Guinée, portée au tribunal de la justice, de la religion et de la politique (1788) pleit Frossard voor afschaffing van de slavernij. Betje Wolff is erg onder de indruk van het werk van Frossard en zet zich aan een vertaling in het Nederlands: De zaak der negerslaaven, en der inwooneren van Guinéa; ingeleverd bij het gerichtshof der gerechtigheid, van den godsdienst, en der staatkunde. In 1790 wordt het werk in Den Haag gepubliceerd.
Andere bourgondische voorvechters voor afschaffing van de slavernij
De Bourgogne kent meerdere voorvechters voor de afschaffing van de Franse slavernij.
Op het château van Cormatin woont Étienne Maynaud de Bizefranc de Lavaux (1751-1828) die als gouverneur van de Dominicaanse Republiek de slavernij op het eiland afschaft. In Cormatin ontvangt hij onder andere de dichter en staatsman Alphonse de Lamartine (1790-1869)en geeft hem zijn anti-slavernij overtuiging door. De Lamartine wordt zelf ook een vurig voorstander van afschaffing van de slavernij.
In Cluny leidt soeur Anne-Marie Javouhey (1779-1851) de door haar opgerichte congregatie Saint-Joseph. Ze is vaak op reis en zowel in Afrika als in Zuid-Amerika strijdt zij voor de afschaffing van slavernij. Ze wil de Franse regering tevens laten zien dat “de mannen en vrouwen die tot slavernij zijn teruggebracht, in staat zijn om harmonieus te re-integreren in de samenleving.
In 1794 wordt door de Franse Revolutie de slavernij afgeschaft. Zes jaar later wordt de slavernij onder keizer Napoleon I opnieuw ingevoerd.
Franse Revolutie
In Frankrijk is het inmiddels een roerige tijd, 1789 staat met de bestorming van de Bastille bekend als het begin van de Revolutie. Uit hun brief aan de familie Nissen weten we dat Betje en Aagje bijzonder bezorgd zijn over de politieke situatie en vrezen voor een naderende burgeroorlog, maar omdat ze zich in het hart van Frankrijk bevinden, wanen ze zich veilig. Ironisch genoeg is het juist Lyon en omgeving waar de Revolutie met ernstig geweld gepaard gaat.
Vrezen voor hun eigen veiligheid doen de schrijfsters de eerste jaren nog niet. Ze staan bekend als ‘bonnes Républicaines’ en delen een aantal idealen van de Revolutie, als het afschaffen van alle standsverschillen, met name door de adel in stand gehouden.
Daarnaast zijn ze bevriend met enkele gezaghebbende mannen als Brunet en Michallet in Trévoux, met Frossard in Lyon, en Gabriel Honoré, de compte de Mirabeau.
Geheel Europa is in oproer, en Frankryk deeld er rykelyk in; hoe het gaan zal moet de tyd leeren. God verhoede eene binnenlandsche kryg! Schoon wy, gelukkig, zo diep in Frankryk, en in zulk een kleine stad woonen, dat wy niet veel van gewelt te duchten hebben’.
Aagje Deken, 1789
Waar verborgen suiker toe kan leiden...
Toch gaat het een aantal jaren later bijna mis. In september 1793 begint het tijdperk van ‘La Grande Terreur’. Een dieptepunt in de geschiedenis van de Revolutie.
Een van de revolutionaire wetten uit 1793 verbiedt het hamsteren van graan, meel en andere levensmiddelen. Hier is een sterke controle op vastgesteld, met huiszoekingen, inbeslagnames en veroordelingen die kunnen leiden tot de doodstraf. Ook de voorraad proviand van Betje en Aagje wordt enkele malen gecontroleerd en een keer worden vijf eenheden suiker in hun huis gevonden. Aagje kan met haar overredingskracht ternauwernood voorkomen dat hen de doodstraf met de guillotine wordt opgelegd.
Aagje en Betje vrouwen worden een aantal keren ondervraagd door het ‘Comitté Revolutionair’. Ook nu moet Aagje er alles aan doen om te voorkomen dat ze als ‘ongewenst vreemdeling’ het land worden uitgezet.
Bij de dood van Aagje Wolff beschrijft een vriendin een van de ondervragingen door het Committé Revolutionair en ze prijst de ‘mannelijke moed’ van Aagje die haar “redde uit de klauwen van de tirannie”.
“Met een brandende blik komt ze het hol binnen; ze maakt de beschuldiging belachelijk met een grap; klimt met buitengewone stoutmoedigheid op de stoel van de president en ontkracht alle laster met haar grap” (bron: J. Konijnenburg, Lofrede op Elizabeth Wolff, geboren. Bekker, en Agatha Deken , Amsterdam, W. Holtrop, 1805).


Historie van Mejuffrouw Cornelia Wilschut
Tussen 1793 en 1796 schrijven Betje en Aagje in Trévoux de roman Historie van Mejuffrouw Cornelia Wilschut. Een zesdelige roman over een ongelukkige vrouw in het achttiende eeuwse Nederland.
Terugkeer naar de Republiek
Er komt een eind aan het zo geliefde leven in Trévoux. Een andere revolutionaire wet, door Robespierre uitgevaardigd, laat beslag leggen op alle buitenlandse eigendommen en activa. Hierdoor stopte de uitbetaling van de jaarlijkse Zeeuwse rente van zes- à zevenhonderd gulden, die Betje vanuit haar erfdeel ontvangt. Door wanbeheer van zaakwaarnemer Nissen, eertijds een vriend van de schrijfsters, ontving Betje al vanaf 1787 haar pensioen als predikantsweduwe van 100 gulden niet meer.
Nadat Nissen het huis Lommerlust in opdracht van Aagje verkocht heeft, gaat hij zelf failliet, waarmee ook het kapitaal van de schrijfsters verloren is gegaan. Betje en Aagje zijn berooid en om het weduwenpensioen te ontvangen, moeten ze terug naar Nederland.
Eind september 1797 keren ze terug naar de Republiek, waar ze nog geen onderkomen hebben. Ze kunnen de eerste tijd terecht bij een nicht van Betje, Jansje Teerink die getrouwd is met dominee Adriaan van Crimpen. Zo verblijven ze tijdelijk, incognito, in de pastorie in Ossendrecht. Ook dominee van Crimpen is berooid door het faillissement van Nissen. Later vestigen Betje en Aagje zich in Den Haag.
De financiële situatie in Den Haag
Hun uitgever en vriend Isaac van Cleef heeft 10% van hun kapitaal weten te redden uit het faillissement van Nissen. Samen met de f100 weduwepensioen van Betje, was het niet genoeg om van te leven. Er moest gepubliceerd worden.
Betje nam veel vertaalwerk aan, Aagje deed de correspondentie uit beider naam en was de woordvoerder voor hen beiden.
Het einde van twee bijzondere levens
Betje Wolff overlijdt op 5 november 1804, Aagje en Betje hebben dan 27 jaar samen geleefd en veel opzienbarende proza en poëzie geschreven.
Al op 14 november van hetzelfde jaar sterft Aagje. Beide schrijfsters liggen samen in Scheveningen op begraafplaats Ter Navolging begraven. In 1895 wordt hier een gedenksteen voor beide schrijfsters geplaatst.
bronnen
Twee “dames hollandoises” in Trévoux. De politieke ballingschap van Elisabeth Wolff en Agatha Deken 1788-1797; Myriam Everard
Wolff & Deken. Een biografie; P.J. Buijnsters
Dix-huitième siècle; No 13
Een vrije geest; Marita Mathijsen
https://journals.openedition.org/genrehistoire
www.dbnl.org/https://www.bibliotheek.nl/eregalerij
https://www.literatuurgeschiedenis.org/schrijvers
https://nl.wikipedia.org/wiki/Aagje_Deken
https://kantelpunt.wordpress.com/2019/08/07/de-franse-slag-van-betje-en-aagje/
https://neerlandistiek.nl/2023/10/trevoux-de-omslag-van-een-zoete-droom/
www.gallica.fr
www.digibron.nl/viewer/collectie